Bevestiging, de erkenning dat je goed bent zoals je bent,
waar vind je die?…
Waar vind je de mensen die zulen zeggen dat je
waardevol bent en dat je een uniek mens bent?
Waar vind je de bevestiging die overtuigend genoeg is
om de stemmen van afwijzing tot zwijgen te brengen?
Zoveel mensen geloven niet in zichzelf en wijzen zichzelf af.
Ze zien meer hun negatieve dan hun positieve kanten.
Ze zien wel hun onmacht, maar niet hun kracht kracht.
En daardoor hoeft iemand alleen maar naar hen te wijzen
en zij zien daarin al een gebaar van afwijzing.
Wie eenmaal zo is geprogrammeerd dat hij alleen het negatieve, het onvolmaakte en het onvolgroeide ziet, die hoort en ziet overal afwijzijng, ook als dat niet bedoeld is.
Voor zo iemand is het feitelijk nooit genoeg
wat hij of zij aan bevestiging van anderen ontvangt.
Altijd weer zijn de innerlijke veroordelende stemmen sterker
dan de bevestiging die van buiten komt.
Ze lijken wel een bodemloze put en zijn dat in dit opzicht
in zekere zin ook: hoeveel bevestiging je ook geeft,
het is nooit voldoende.
Wij mensen zullen moeten leren
de bevestiging in onszelf te zoeken.
Wij zullen eerst zélf ervan overtuigd moeten raken
dat we goed zijn zoals we zijn.
We zullen eerst gehoor moeten leren geven
aan die innerlijke stem, die uit de kracht
van de goddelijk geest in ons komt.
Maar zo vaak is de stem van ons ego, ofwel de stem
van onze onmacht en van het dat gevoel van afwijzing,
sterker dan de stem van de goddelijke geest in ons.
En dus zullen we met onszelf aan het werk moeten gaan.
Wie lijdt onder dat gevoel van afwijzijng
en onder dat tekort aan bevestiging,
moet eens ophouden dat bij anderen te zoeken.
Maar op zoek gaan naar die innerlijke stem,
die ons meer dan wie ook kan overtuigen
van onze innerlijke schoonheid, van onze kracht
en van onze begaafdheden.
Zoek niet langer bij anderen,
wat je in wezen alleen maar in jezelf kunt vinden.
Zoek daarom de stilte,
waarin je leert luisteren naar die innerlijke stem.
En durf je toe te vertrouwen aan de complimenten
die deze stem je geeft.
Hans Stolp
(Tekst uit het boek: “Wat mijn hart je zeggen wil”)